Polytheïsme en monotheïsme
Toen Mohammed met zijn oom naar Jeruzalem ging, maakte hij kennis met het Christendom. De Christenen vereerden maar één God, terwijl Mohammed gewend was dat er meerdere goden en godinnen waren om te eren. In die tijd was Mekka een belangrijk handelscentrum, waar handelaars van verschillende stammen bij elkaar kwamen om met elkaar handel te drijven. Deze stammen brachten ook allemaal hun eigen religie met zich mee.
De meeste Arabische stammen vereerden natuurgoden en daarvan kenden zij er een heleboel. Dat geloven in het bestaan van meerdere goden en godinnen noemen we polytheïsme (poly=veel en theo=god). Ze werden aanbeden voor een goede oogst en vruchtbaarheid. De plek om hun goden en godinnen te vereren was de Ka’ba. Dit was een kubusvormig gebouw met in één hoek een zwarte steen (meteoriet) die uit de hemel op aarde zou zijn gevallen (de Hadjar al Aswad). Deze meteoriet werd door alle stammen vereerd. Op deze heilige plek plaatsten alle stammen hun eigen godsbeelden. In totaal stonden er wel 360 beelden.
Mohammed was van de stam van Koeraisj, die de macht in handen hadden. De Koeraisj had de macht, omdat ze de beschermer waren van de Haram (=een centraal plein in de stad waar geweld niet getolereerd werd en waar verschillende stammen elkaar vreedzaam konden ontmoeten om handel te drijven). Op deze Haram stond ook de Ka’ba.
Op handelsreis met zijn oom in Jeruzalem ontdekte Mohammed dat je ook in één God kunt geloven. Eén die alle andere overstijgt. Dit noem je monotheïsme .
Mohammed bemiddelt bij het terugplaatsen van de Zwarte Steen